Rasstandaard

Rasbeschrijving Oud-Duitse herdershond

Algemeen voorkomen

De Oud-Duitse herdershond is middelgroot, licht gestrekt, krachtig en goed gespierd, de botten droog en de totale structuur vast.

Belangrijke maten

De schofthoogte voor de reu is 60 cm tot 65 cm, voor een teefje 55 cm tot 60cm. De lengte van de romp dient de hoogte met zo’n 10-17% te overtreffen.

Karakter

De Oud-Duitse herdershond moet van nature evenwichtig, stabiel, zelfverzekerd, absoluut spontaan en (m.u.v. prikkelbare situaties) goedmoedig zijn, daarnaast opmerkzaam en leidend. Om dienst te doen als waak- geleide- en diensthond dient hij over de nodige moed, vechtlust en doorzettingsvermogen te beschikken.

Hoofd

Het hoofd is wigvormig, overeenkomstig de lichaamsbouw (lengte ongeveer 40% van de schofthoogte), zonder log of overstrekt te zijn is de verschijning droog, tussen de oren middelmatig breed. Het voorhoofd is van voren en van opzij gezien een beetje gewelfd en zonder of met slechts lichte middengroef. De verhouding van de bovenschedel tot het aangezichtsdeel is 50% tot 50 %. De breedte en lengte van de bovenschedel zijn nagenoeg gelijk. De bovenschedel gaat, van boven gezien, zich van de oren naar de neusspiegel langzaam en gelijkmatig versmallend, met schuin verlopende, niet scherp afgegrensde stop over in de lange en droge voorsnuit die, eveneens van boven bezien, wigvormig toeloopt. Boven- en ondergebit zijn krachtig gevormd. De neusrug recht, een onderbreking van de lijn naar beneden of naar boven is niet gewenst. De lippen zijn strak, sluiten goed en zijn donker van kleur.

Neus

De neus moet zwart zijn.

Gebit

Het gebit moet krachtig, gezond en volledig zijn (42 stuks overeenkomstig het schema). De Oud-Duitse herdershond heeft een schaargebit, d.w.z. de snijtanden moeten als een schaar over elkaar sluiten, waarbij de snijtanden van het bovengebit als een schaar die van het ondergebit oversluiten. Achter- voor- of onderbijten is een fout, net als grote tussenruimtes tussen de tanden (onvolledigheid). Een rechte opstelling van de tanden tussen de hoektanden is eveneens ongewenst, deze dienen het verloop van de kaak in een lichte, gelijkmatige boog te volgen. De kaakbeenderen moeten krachtig ontwikkeld zijn, zodat de tanden diep in de kaaklijn zijn ingebed.

Ogen

De ogen zijn middelgroot, amandelvormig, iets schuin geplaatst en mogen niet uitpuilen. De kleur van de ogen is zo mogelijk donker. Lichte, stekende ogen zijn niet gewenst, omdat zij de uitdrukking van de hond beïnvloeden.

Oren

De Oud-Duitse herdershond heeft staande oren van middelmatige grootte, die rechtop staan en beiden dezelfde kant op wijzen (mogen niet naar de zijkant ingetrokken zijn), ze zijn spits uitlopend en staan strak naar voren. Tiporen en hangoren zijn een mankement. In beweging of ruststand naar achteren aangelegd gedragen oren zijn geen fout.

Hals

De hals moet krachtig, goed gespierd en zonder losse keelhuid zijn. De hoek met de (horizontale) romp is ongeveer 45%.

Lichaam

De bovenlijn verloopt van de halsaanzet over de goed ontwikkelde schoft en over de horizontale heel licht aflopende rug tot het licht aflopende kruis zonder zichtbare onderbreking. De rug is matig lang, stevig en goed gespierd. De lendenen zijn breed, krachtig ontwikkeld en goed gespierd. Het kruis moet lang en licht aflopend (ca. 23°) zijn en zonder onderbreking moet de bovenlijn in de staartaanzet overgaan.

Borst

De borst moet middelmatig breed zijn, de onderborst zo mogelijk lang en uitgesproken. De borstdiepte moet ongeveer 45 tot 48% van de borsthoogte zijn. De ribben moeten een matige welving aantonen, tonnenronde borst is net zo verkeerd als vlakke ribben.

Staart

De staart reikt minstens tot het spronggewricht, in ieder geval niet verder dan het midden van de achtervoet. Hij is aan de onderkant langer behaard en wordt in flauwe bocht afhangend gedragen, waarbij hij bij opwinding of in beweging sterker hoog gedragen wordt, echter niet hoger dan de ruglijn. Operatieve correcties zijn verboden.

Ledematen

De voorste ledematen zijn van alle kanten gezien recht, het vooraanzicht absoluut parallel. Schouderblad en bovenarm zijn even lang en goed gespierd aan de romp bevestigd. De hoek tussen schouderblad en bovenarm is met 90° perfect, in de regel tot 110°. De ellebogen mogen noch in stilstand noch in beweging uitgedraaid zijn en evenmin ingedraaid zijn. De onderarmen zijn van alle kanten gezien recht, en staan t.o.v. elkaar absoluut parallel, droog en goed gespierd. De voorste middenvoet heeft een lengte van ongeveer 1/3 van de onderarm en heeft daarmee een hoek van ca. 20° tot 22°. Zowel een te schuine (meer dan 22°) als een te rechte (minder 20°) staande middenvoorvoet beïnvloedt de gebruikseigenschappen, in het bijzonder het uithoudingsvermogen.

Poten

De poten zijn rond, goed gesloten en gewelfd, de zolen stevig maar niet broos. De nagels zijn krachtig en donker van kleur.

Achterhand

De stand van de achterhand is licht naar achteren, waarbij de achterledematen van achter gezien parallel aan elkaar staan. Boven- en onderbeen zijn bij benadering even lang en vormen een hoek van ca. 120°, de botten zijn krachtig en goed gespierd. Het spronggewricht is krachtig gevormd en vast, de achtermiddenvoet staat loodrecht onder het spronggewricht.

Achterpoten

Zijn gesloten, met goed gebogen tenen. De zolen zijn dik en stevig, de nagels donker en krachtig.

Gangwerk

De Oud-Duitse herdershond is een draver. De ledematen moeten in lengte en hoeken goed op elkaar afgestemd zijn. De achterhand levert via de rug een sterke afzet, die het hele dier lichtjes oplicht en het lichaam vooruitstuwt, voorbij de afdruk van de voorbenen komen de achterpoten stevig op de grond. Iedere neiging tot over-ontwikkeling van de achterhand vermindert de stabiliteit en het uithoudingsvermogen en daarmee ook de gebruikseigenschappen. Bij de juiste verhoudingen in bouw en hoeken ontstaat een ruim omvattend, vlak over de grond functionerend gangwerk dat de indruk geeft alsof hij zich moeiteloos voortbeweegt. Bij een naar voren geheven kop en een licht opgeheven staart ontstaat bij een rustige en gelijkmatige draf, van de orenspitsen via de nek en rug tot aan het puntje van de staart een licht deinende en niet onderbroken ruglijn.

Huid

De huid sluit losjes aan, zonder rimpelvorming.

Vacht

De juiste beharing voor de Oud-Duitse herdershond is langhaar en langstokhaar met onderwol. Lang, zacht, dekhaar met onderwol, vaak boven op de rug in een scheiding. Vlaggen aan de oren en op de rug van de onderarm, en een lange dichte broek en staart met vlaggenvorm naar beneden. Honden zonder onderwol zijn uitgesloten.

Kleuren

Zwart met roodbruin, gele tot lichtgrijze tekeningen, helemaal zwart zonder anderskleurige vlekken, grijs met donkergrijs wolkjesmotief, zwart zadel en masker. Onopvallende, kleine witte borsttekening net als lichte binnenkanten zijn toegestaan, maar niet gewenst. Bij geheel zwarte honden zijn lichte vlekken niet toegestaan. Het puntje van de neus moet bij alle kleurvarianten zwart zijn. Het ontbreken van het masker, lichte tot stekende ogen zijn net als lichte tot witachtige tekening van de borst en binnenkanten, lichte nagels en rode staartpunt tekenen van een zwak pigment. De onderwol vertoont een lichte kleur grijs. De kleur wit is niet toegestaan.

Maat/Gewicht

Reuen

Schofthoogte: 60-65 cm
Gewicht: 30-40 kg

Teven

Schofthoogte: 55-60 cm
Gewicht: 22- 32 kg

Scrotum

Bij een reu dienen de teelballen even groot en zichtbaar normaal ontwikkeld te zijn. Zij moeten goed in het scrotum zijn ingedaald.

Fouten

Elke afwijking van bovenstaande punten dient als fout te worden gezien. De beoordeling van zulke fouten dienen in verhouding met de zwaarte van de afwijking te staan.

Zware fouten

  • Afwijkingen van bovenstaande punten die het gebruik van de hond verminderen. 
  • Oorafwijkingen: oren die te laag zijn aangezet of te ver opzij staan, slappe oren, hangoren. 
  • Duidelijk gebrek aan pigment. 
  • Een ongelijkmatige lichaamsbouw.

Tandafwijkingen

Alle afwijkingen van het schaargebit, afwijkingen van de tandformule, tenzij het om afwijkingen gaat die diskwalificatie tot gevolg hebben (zie onderstaande).

Afwijkingen die tot diskwalificatie leiden

  • Honden met een zwak karakter, bijtende en angstige honden
  • Honden met aangewezen heupdysplasie
  • Monorchide (een teelbaal) en cryptochide(geen teelballen) reuen en reuen met duidelijk ongelijke of slecht ontwikkelde teelballen
  • Honden met misvormde oren of staart
  • Honden met verminkingen en misvormingen.
  • Honden met gebitsafwijkingen en ontbreken van:
    • 1 maal premolar 3 en een verdere kies/tand of hoektand
    • 1 maal premolar 4, of 1 molar 1 of 1 molar 2, of in totaal 3 tanden/kiezen
    • of meer tanden/kiezen
  • Honden met kaakafwijkingen:
    • onderbeet
    • bovenvoorbijten
    • tanggebit
  • Afwijking van de gewenste schofthoogte van meer dan 1 cm naar boven of beneden.
  • Albinisme
  • Een witte vachtkleur (ook indien ogen en nagels donker zijn).